Login

Login vergessen?

Cookies müssen akzeptiert werden!
Die Cookie-Funktion Ihres Browsers ist deaktiviert. Bitte aktivieren Sie die Funktion.

Noch kein Mitglied?

Jetzt Registrieren
Login

Nur für eingeloggte Benutzer möglich

Melde dich an, um diese Funktion nutzen zu können.

Login vergessen?

Cookies müssen akzeptiert werden!
Die Cookie-Funktion Ihres Browsers ist deaktiviert. Bitte aktivieren Sie die Funktion.

Noch kein Mitglied?

Jetzt Registrieren
Filter
Kategorien
Erweiterte Filter
  • Länge (km)
  • Höhenmeter
Filter speichern Filter zurücksetzen

TrackRank

QRCode

Technische Daten

Länge379,0 km Höhenmeter9625 m Abstieg9673 m Dauer00:00 h:m Datum03.07.2008
Bewertungen Autor Landschaft Spaßfaktor Kondition Technik

Statistik

2104 Views Bewertungen 161 Downloads Durchschnitt
Bewerten
  • Tourenblatt
  • Anfahrt
  • Downloads

Route

Dag 1: Chur-Filisur, Zwitserland (35 km, 1198 m klimmen)

Dag 2: Filisur-Madulain, Zwitserland (33 km, 1522 m klimmen)

Dag 3: Madulain-Livigno, Zwitserland/Italië (58 km, 1274 m klimmen)

Dag 4: Livigno-Bormio, Italië (46 km, 758 m)

Dag 5: Bormio-Stelvio-Santa Maria, Italië/Zwitserland (80 km, 2373 m)*

Dag 6: Santa Maria-Susch, Zwitserland (43 km, 1164 m)

Dag 7: Susch-Chur, Zwitserland (83 km, 1369 m)*

* Zoveel heeft niet iedereen gereden en geklommen

Tochtgenoten van de Stelviotocht

Onder de bezielende organisatie van Jim van den Berg, behoren ook Blanche van der Meer, Wouter Hagedoorn, James Hallworth, Gregot Klemencic, Vincent Schol, Tom Onderstal, Roel Liemburg, Gjalt Zwama, Saskia van Mourik, Rutger Winkelman, Marianne de Ruijter, Karlijne Jukes, Wim van Eeden, Wouter Wagemakers, Leon Poels en Reinder Klein bij een select gezelschap dat de Stelvio (2770 meter) heeft bedwongen. In zeven dagen hebben de toppers 378 kilometer afgelegd en 9.631 meter, oftewel meer dan negen kilometer, geklommen.

Verslag van Tom Huizenga

Voor eens en altijd betoverd door bergfietsen met bagage

Zwitserse en Italiaanse Alpen leiden tot een acute verslaving bij bergfietspionier

Wat gebeurt er met je als je voor het eerst in bergen fietst met bagage? Tom Huizenga, noch klimmer noch daler, tekende de betovering op toen hij in juni een week lang met een groep Wereldfietsers koers zette naar de Zwitserse en Italiaanse Alpen. En de Italiaanse top Stelvio, goed voor 2770 meter, haalde. Niet wetende dat hij zich daarmee als bergfietspionier gelijk onder een select klimgezelschap schaart. Niet wetende dat een nieuwe verslaving zich hiermee aandiende.

‘Waar gaat de reis dan heen?’, wordt me gevraagd in de sauna van de sportschool als ik vertel dat ik morgen aan mijn eerste bergavontuur begin. Er zit net een uur spinnen op. Kennelijk wacht ik te lang met antwoorden want suggesties worden gedaan in de richting van Limburg of de Ardennen.

‘Ik ga met een groep naar de Alpen. We doen zowel Zwitserland als Italië aan.’

Even is het stil. ‘Weet je een naam?’, wordt voorzichtigjes geopperd. ‘Ken je de Stelvio ?’

Mijn spinningmaat zet het op een schaterlachen. Ik heb geen idee wat er aan hand is en kijk hem met een bezweet gezicht vragend aan. Hij neemt een flinke teug uit zijn bidon.

‘De Stelvio !’, komt het er hortend en stotend uit. ‘Tsjonge! Tsjonge! Hoe haal de dat in je hoofd? Ik ben er vorig jaar geweest. Met de auto wel te verstaan. Daar werd ik al moe van. Rijdend in de eerste versnelling.’

Voordat ik het weet, krijg ik een klap op mijn schouder en wordt me veel sterkte gewenst. Hij vertrekt zo snel dat ik hem niet eens vertel dat we er ook nog eens met volle bepakking op uittrekken. Ik ben een beetje beduusd en begin me af te vragen of ik wel weet waarvoor ik heb geboekt. Een foto doemt op in mijn herinnering. Drie dagen geleden verzond één van achttien tochtgenoten een mail. Met als bijlage een foto van de berg Stelvio. Met 48 haarspeldbochten. De Alpe d’Huez is daar met z’n 21 bochten d’r zowaar een kleine jongen bij.

‘Twintig kilometer, tweeduizend hoogtemeters, 48 haarspeldbochten en een gemiddelde stijging van 7,7 procent. Kortom honderd procent fun!’, zo luidde het fotobijschrift. De aanblik van die 48 bochten zette me gelijk aan het denken. Waarom had ik me hier eigenlijk voor opgegeven? Wordt het ploeteren naar boven wel fun? En is het niet zo dat ik helemaal geen klimmer en al absoluut geen daler ben? Wat heb ik eigenlijk qua bergen gepresteerd? Alleen maar in één dag vanaf zeeniveau naar ruim tweeduizend meter geklommen richting de bergtop van de Teide op het Canarische Eiland Tenerife. Dat was jaren geleden. Het klimmen ging me ook niet zo best af tijdens de 625 kilometer fietsen in Limburg van de afgelopen maand. Dat leerde me om in elk geval twee tandjes extra op mijn achtertandwiel van 28 tanden te laten zetten. In de sauna herinner ik me opeens dat zelfs racefietsers al wordt geadviseerd bij voorkeur 32 en zelfs 34 achtertanden te hebben. Het is te laat om dat nog te regelen…

‘Hoe gaat het met jou Tom?’, zegt een andere bekende in de sportschool als ik me wil gaan douchen. Ik vertel hem van het aanstaande vertrek. Hij is een bekende bergsporter en zelfs tegen zijn zestigste fietst hij als één van de besten en snelsten. Om een indruk te geven: bij de fietstocht ‘Limburgs Mooiste’, waar ik ook van de partij was, legde hij 150 kilometer af met een gemiddelde van 34 kilometer per uur.

‘Kom ik er eigenlijk wel bovenop met dertig achtertanden?’, vraag ik hem wat ongerust.

‘Hoeveel voorbladen heb je?’, luidt de zakelijke reactie. Ik haal mijn schouders op.

‘Twee of drie?’

‘Drie’

‘Oh, dan kun je recht omhoog rijden!’, geeft hij gelijk te kennen.

In eerste instantie ben ik gerust gesteld, maar besef dan dat ik – in tegenstelling tot hem – nog wel met een hybride op pad ga. Waarop ook alle bagage mee gaat voor een fietsvakantie. Een dialoog komt niet meer tot stand.

‘Zorg ervoor dat je geniet!!’, krijg ik als opdracht mee. ‘Het gebied rond de Stelvio is ronduit schitterend. Je hebt alleen grote kans op slecht weer. Want er ligt nog veel sneeuw. Als dat smelt, wordt dat omgezet in regen. Maar zorg ervoor dat je geniet’, herhaalt hij, nu met helderblauwe ogen die dwars door me heen boren. Dan denk ik aan de foto en de 48 haarspeldbochten. Plus het bijschrijft van honderd procent fun.

De overtuiging mist als ik uren later afreis naar station Arnhem om aan te schuiven in de nachttrein richting Zürich met nagenoeg onbekenden. Onzekerheid overheerst over de vraag hoe mijn allereerste bergexperiment gaat uitpakken. Toch weet ik wel hoe er ongekende krachten vrijkomen als ik op de fiets zit. Samen met je bepakking ben je namelijk helemaal autonoom. Alles wat je echt nodig hebt, zit in vier fietstassen en één fietszak. Dat maakt me sterk. Dat gaat zover dat ik wel eens het idee heb beter te fietsen mét in plaats van zonder bepakking. Daarnaast doet de natuur de rest. Woestijn, heide, bos of bergen: het buiten zijn werkt voedend. Het is een extra injectie die je gratis mee krijgt.

Om klokslag kwart voor tien ’s avonds begint de vakantie. Alle beslommeringen vallen acuut van me af als ik achttien fietsen in een coupé zie. ‘Lotgenoten!’, denk ik bij mezelf. Rust valt over mee heen. Het klikt ook gelijk met de groep: met iedereen voel ik me verwant omdat de vier vrouwen en dertien mannen ook houden van fietskamperen. En die allen hebben geboekt voor de bergrit die Jim van den Berg als Wereldfietser heeft uitgestippeld. Hij is de enige die ik ken. Maar alleen al het delen van de passie van fietskamperen laadt mijn accu op. De sfeer is uitgelaten en opgewekt. Iedereen hunkert naar een week lang buiten zijn. Bovenal blijk ik al snel niet de enige te zijn die voor het eerst de bergen gaat verkennen. Die vlieger gaat op voor circa de helft van de groep. Eén ervan fluistert me toe dat iedereen wel een beetje onzeker is over de vraag hoe het klimmen en dalen zal uitpakken.

Na een onrustige nacht vanwege luidruchtige en dronken Hollandse voetbalfans, worden we de volgende dag op het station van Zürich op een andere manier herinnerd aan de EK die zowel in Zwitserland als Oostenrijk wordt gehouden. En waarvoor uitgerekend vandaag de aftrak wordt gegeven. Afgezien van andere fans die zich hier ophouden, staan er in de stationshal immense plastic voetballers van circa vijftig meter hoog, die elkaar gebroederlijk omarmen alsof ze een rugbyteam vormen. Voor elk land is er ééntje opgeblazen. Voor Nederland heeft Van Persie de eer om namens Nederland megagroot neergezet te worden.

Voor ons is het wachten op de trein naar het plaatsje Chur. Daar gaat het echte werk beginnen. Ondertussen zien de weersvoorspellingen er niet best uit. Voor de hele week is regen voorspeld. Eenmaal in de trein naar de startplek van de bergentocht, hangt er een mistsluier over Zwitserland. Zo krijgen we niets mee van het landschap. De gezichten betrekken als er regen tegen de treinramen aanslaat. ‘Wat zullen we straks gaan aantrekken?’, zie je sommigen al denken. Ik geef me over aan hoe het kennelijk moet uitpakken. Ik eet nog wat gekookte eieren die ik uit Nederland mee had genomen en schudt de Isostar alvast door mijn drie bidons. De benen voelen niet best. Vanwege de slechte nacht zal het een kwestie zijn van de moeheid eruit rijden.

Weitere Informationen unter

http://www.jimvandenberg.nl

Tour Galerie

Tour Karte und Höhenprofil

  • Open Street Map
  • Google
Minimale Höhe 517 m Maximale Höhe 2766 m Detailansicht

Mehr zum Tourautor

jimvdberg
Mitglied seit 2008

Land: Niederlande

56 erstellte Touren
3.1
Private Nachricht senden

Kommentare

7 juni 2008 Lenzerheidepas

Eerder dan verwacht, stopt de trein. Achttien fietsen en achttien fietsers verlaten de trein. Wonder boven wonder houdt uitgerekend op dat moment de regen op. Vanwege een soort collectief bewustzijn, heeft iedereen bij aankomst tegen twaalven de magen al gevuld. De hunkering naar het fietsen, daar waar het allemaal om te doen is, is bijna voelbaar. Vanaf het moment dat ik op het zadel zit, voel ik me gelijk sterk. Sterk omdat er trots in me omhoog borrelt om met je hele hebben en houden te rijden. Maar ja, dat is niet nieuw. Wel hoe dat nu is in de bergen.

Lang hoef ik daar niet op te wachten. Nog geen vijf minuten wordt de groep gegund om de pedalen losjes rond te draaien. Daarna is het net als de fameuze bocht voor de beklimming van de Alpe d’Huez. Een onverwachte afslag en de muur begint. Binnen honderd meter wordt de pikorde van de rest van de vakantie bepaald. Het veld scheurt acuut uiteen. Daar waar eerst de gebroederlijkheid nog overheerste, gaat het nu alleen nog maar om jou en je fiets. Mijn lichaam explodeert acuut bij de eerste stijging van negen procent. Zoeken naar het juiste tandje hoeft niemand: gewoon zo klein mogelijk schakelen als je kunt.

Het vinden van het ademhalingsritme is echter een individuele zaak. De eerste kilometers zink je weg in je eigen fietsritme. Ondanks de temperatuur van zo’n tien graden, gutst het lichaamsvocht gelijk uit alle poriën. Het duurt een half uur voordat ik zie dat mijn adem als een mistvlarde in de Zwitserse lucht wordt uitgestoten. Zo groot is het verschil tussen de temperatuur van de buitenlucht en de lucht die uit je longen komt.

‘Hoe lang gaat dit nog duren?’, vraag ik na een uur bij een stop om even op adem te komen. Even, want wie te lang wacht krijgt het stervenskoud. Voor het eerst bekijk ik de kaart. En zie dat ik twee klimmen achter de rug heb met twee haakjes. Eén haakje geeft al aan dat het om een steil stuk gaat. ‘Niet gek dus dat het er wel inhakt’, denk ik bij mezelf als ik lurk aan de bidon en nu al wat Mini-Snickers achterover gooi.

‘Dit is één van de zwaarste dagen’, meldt Wouter me. ‘Want we stijgen gelijk zo’n duizend meter. Met een gemiddelde van vierhonderd meter per uur, moet je rekening houden met zo’n tweeënhalf uur klimmen.’ Bewust heb ik alle hoogtemeters en stijgingen gelaten voor wat ze waren. Ik laat me ditmaal liever verrassen. Of steek ik bewust mijn kop onder het zand?

Het lichaam komt na twee uur wat tot bedaren ter hoogte van het dorpje Churwalden. De stijging zakt hier terug naar zo’n zes procent. Het is raar, maar waar. Deze kleine terugval in stijging voelt zowaar aan als een kleine afdaling! Even later is het weer alle hens aan dek. Een extra steil stuk. Juist nu merk ik de winst van alle oefentochten. Ik voel me gevuld. Dus gaan de bovenbenen de uitdaging tegen de zwaartekracht gretig aan. Het is net alsof het rondraaien van de trappers voortkomt uit stalen draden die van wanten weten.

Ondertussen is het weer omgeslagen. Daarom snijden we bij een bebost gedeelte door de mist heen. Die is zo dicht, dat het raadzaam is om nota bene overdag je verlichting aan te zetten. In de hoop dat een auto je niet van achteren raakt. Leon had al een neus van een auto tegen de achterste fietstas gehad. Het is druk op de weg en het zicht wordt minder en minder richting de eerste pas: de Lenzerheide. Die krijg je niet cadeau. Spieren zetten zich schrap om de uitschieter van elf procent te handelen. Het is een gevecht. Longen hoesten extra veel mistflarden uit in de toch al gecomprimeerde lucht…

‘Laten we bij de top een kop koffie drinken’, stelt Blanche voor. Zij, Karlijne, Marianne, Saskia en Wouter vormen op dit moment een groepje. Dat betekent om het uur even op elkaar wachten. Dat is de belangrijkste ervaring van de eerste fietsdag in de bergen: je rijdt allemaal op je eigen tandje. Ondanks dat je ver uit elkaar ligt, overheerst toch een saamhorigheidsgevoel. Wat een steun in de rug!

Van dat koffie drinken komt overigens niets terecht. Begonnen op negenhonderd meter, hebben we een uurtje na de tweede praatpauze bij de Lenzerheide toch maar eventjes een hoogte van zo’n 1550 meter gehaald. Maar daar is geen horeca te vinden. Vlak voor de afdaling naar de eerste camping, blijkt al gelijk hoe belangrijk het is om voorbereid te zijn op alle weertypes. Over het dampende fietsshirt moet je snel een fleecejack en een regenjas aantrekken. Uit de fietstas wordt een GoreTex-broek tevoorschijn getoverd om de benen warm te houden. Het is wijsheid je hoofd te bedekken met een muts en je valhelm opzetten. Handschoenen zijn ook onontbeerlijk om de snijdende kou tijdens de afdaling te trotseren. Vincent houdt er een primeur op na: roze vaatwashandschoenen. Inderdaad, wind en waterdicht!

Zo glijden we voor het eerst helemaal ingepakt de diepte in. Van het land krijg je nog steeds niet echt hoogte. Het is nog steeds te mistig. Bovendien is het uitkijken geblazen om in vliegende vaart wel bijtijds de juiste afslag naar een kleinere en minder drukke weg richting eindbestemming Filisur in te slaan. Uitgerekend daar klaart het ineens op. Bergtoppen tonen zich voor het eerst! In een dal, waar je letterlijk op afzoeft, ligt een dorp. Dat verraadt een top van een kerk die boven de kruinen uitsteekt van de door bomen omzoomde afdaling. Voor het eerst breekt de zon door. Het kwik schiet omhoog. Het gemoed schiet vol. Zwitserland komt binnen. Terwijl koude lucht langs mijn gezicht raast, haal ik daarom van verrukking eens diep adem. De nieuwe indrukken geven energie.

Ik leef op. En naast mij anderen. Die genietend van de weersomslag bijna doorrazen in de verkeerde richting. Net op tijd slaan we af naar een bruggetje, waaronder het sneeuwwater letterlijk naar beneden komt gutsen. Even later fietsen we via een bospad langs een brakende beek. In een bocht is een fors deel van het bospad weggeslagen. Zelfs de granieten stenen, die overal langs de beek liggen, konden dat kennelijk niet verhinderen. Het overtuigende bewijs dat het hier de afgelopen tijd flink heeft geregend. Tegen vijf uur ’s middags blijkt dat we de hele nacht kunnen genieten van de watergeluiden. Het deel van de camping dat helemaal voor onze groep is gereserveerd, ligt namelijk vlak aan het water. Een betere garantie voor een goede nachtrust kun je je niet wensen.

Voor het eerst wordt duidelijk welke tenten iedereen heeft meegenomen. Voor het eerst komen de branders en de pannetjes boven water om in de buitenlucht te kokkerellen. Want het is nog steeds droog. Hier, op de camping van Filisur, wordt het gebrek aan nachtrust ruimschoots ingehaald. ‘This is what live is all about’, spreek ik mezelf toe als ik gestrekt ga. Ditmaal doe ik bewust geen oordoppen in. Want de beek dommelt me op een natuurlijke manier in slaap.

8 juni over de Albula-pas

Zoals zo vaak bij kamperen, ontwaak ik al als de dag begint. Omdat ik bewust geen horloge heb meegenomen om echt helemaal los te zijn van datum en tijd, heb ik geen benul hoe laat het is. Feit is dat ik er wel even uit moet voor een plas. ‘Gatverdamme!’, roep ik bij nacht en ontij uit. Er zitten meerdere slakken in mijn Crocs. Op de een of andere manier krioelt het op deze plek van die slijmerige dieren. Wouter stelde dan ook al gisteravond gekscherend voor om escargots te gaan eten.

Ik tuur als eerste naar de lucht. Grijs. Maar geen regen. ‘Laten we hopen dat dit zo blijft’, zeg ik tegen mezelf. Dan kijk ik naar alle tenten. En ik verbaas me er weer over hoe alles wat ik zie in fietstassen past. En hoe betrekkelijk het is wat je echt nodig hebt. Dat is heel weinig. Juist dat maakt fietskamperen tot een weldadige exercitie. Het is back to basic. Basic is natuur, kleding, eten, een dak boven je hoofd én gezelschap.

Als we tegen half tien vertrekken, is de dag op meerdere fronten anders dan gisteren. Blauwe flarden openbaren zich aan de lucht, terwijl je ditmaal gelijk steile bergwanden ziet. Met in de verte weer de besneeuwde toppen die we gistermiddag ook al zagen. De benen worden niet gelijk tegen de klippen gegooid. Het eerste stukje is nagenoeg vlak als we de beek weer volgen. De beek die, zo kom ik erachter, Albula heet. Da’s wel aardig, want de top van vandaag heet de Albulapas. Die ligt een stuk hoger. Op 2312 meter wel te verstaan.

‘Dit is ook een zware dag’, vertelt Jim als initiator van de reis me nog voordat hij er als lichtvoetige fietser vandoor gaat. Intussen gaat het namelijk steil omhoog. Het is bijten geblazen. Ook nu trap ik door de eerste vermoeidheid heen, zij het dat het beduidend anders aanvoelt dan gisteren. Al is het maar dat de weergoden ons beter gezind zijn, de auto’s op één hand te tellen zijn en het landschap tot de verbeelding spreekt.

Vanuit de haarspeldbochten doemt in de verte en in de hoogte een rotswand op. Daar vlak langs ligt een klein streepje asfaltweg. God moge weten hoe lang je erover doet om omhoog te kruipen. Maar je komt er! Dat maakt dat je in je eigen ademritme én je eigen tandje overmand wordt door filosofische bespiegelingen. Weet wat je doel is en je komt er. Ieder in zijn eigen ritme en zijn eigen tempo. De kunst is om gaandeweg de rit bij elke trap in het nu te blijven. Niet denken aan de top, kijken naar die ene tred. En daarvan genieten.

Genieten! Was dat niet de opgave die ik meekreeg vanuit de sportschool? Dus bedenk ik me geen moment als ik bij denkbeeldige streep bij de rotswand aankom. Ik stop om te genieten. Over de stenen reling kijkend, zie ik het riviertje Albula als een streepje beneden me. De beek waar we nog niet zo lang geleden naast kampeerden. De fotostop doet me goed, evenals even bijkletsen met Reinder. Dan is en blijft het genieten in plaats van in één ruk doorstoempen.

Toch doe ik me vandaag tekort. Na een afdaling komen we bij het plaatsje Bergun aan, bekend van de gelijknamige kaas. Achteraf gezien is het de enige plek waar je nog wat kunt drinken voordat je bij de Albulapas aankomt. Ik gun me die pauze niet. Net als Wouter, ben ik van mening dat mijn benen dan te lang uit het fietsritme worden gehaald. Op de achtergrond speelt de onzekerheid of ik wel met de groep mee kan komen. Toch liever voorop en wetende dat er nog mensen in mijn kielzog zitten, dan aan het vinkentouw te zitten.

Zo verlaat ik als één van de eersten Bergun, het skidorp bij uitstek. Daar staan de liften en de gondels in de alpenweide. Nu de zon ook nog eens doorbreekt, neem ik voor het eerst notie van de rijke schakering aan bloemen. Alle kleuren van de regenboog komen erin voor. Melka-koeien doen zich er tegoed aan. Dat is op het moment dat ik een reuzenslee passeer. Die slee markeert de entree van Bergun voor de wintersporters.

Het valt me zwaar. Mijn benen schreeuwen om rust, maar mijn hoofd verzet zich ertegen. Na een half uur geef ik me gewonnen. Mijn lichaam wint het van mijn hoofd door een pas op de plaats te maken. Aan de kant van de weg laaf ik me aan vocht. Gevolgd door muizenhapjes om de energietoevoer tijdig te regelen.

‘Fout Tom’, zeg ik tegen mezelf als ik besef dat ik me door mijn hoofd heb laten meenemen. Het is niet luisteren naar je hoofd, maar naar je lichaam. Mezelf toesprekend, voel ik hoe de pauze en het veranderen van mentale insteek wonderen doe. Dan dringt pas tot me door hoe de ochtendbewolking is omgeslagen in hitte. Voor het eerst brandt de zon door de huid heen. Ik probeer zoveel mogelijk schaduw te pakken op het slingerende asfaltpad. De één na de ander haalt me in. Het zij zo. Ik moet het doen met míjn ritme. Het zweet van mijn hoofd vegend, kijk ik recht tegen een brug aan. Niet zomaar één. Net als kijk, rolt daar een trein overheen. Nergens ter wereld circuleren treinen op zo’n hoge hoogte als in Zwitserland. Nu op zo’n kleine twee kilometer.

Ik hervat mijn reis. Gjalt klamt bij me aan. Na een bocht naar links, zien we ineens in de verte besneeuwde bergtoppen. Het ontgaat me nu nog dat de boomgrens verlaten is. Ook weet dan nog niet dat ik straks langs die toppen zal fietsen. Samen stoppen we bij het eerste het beste huis dat we sinds lange tijd hebben gezien. Gjalt en ik stoppen bij een huis, dat samen met een handjevol andere gebouwen het gehucht Preda vormt. Tijdens de stop gooi ik water over me heen van een waterput om mezelf af te koelen. Want het is heet. Na weer wat gegeten te hebben, slinger ik verder.

Ditmaal krijg ik Wouter in mijn kielzog mee, die een paar meter verderop zijn pauze hield. Zo’n drie kwartier later heb ik met hem de primeur om voor het eerst langs sneeuw te fietsen. Ik weet niet wat ik meemaak en word intens gelukkig van binnen. Geluk vanwege het feit dat de sneeuw van de bergtoppen zonet nog onbereikbaar ver weg leek te liggen. Geluk omdat deze ervaring met de natuur me een nieuwe energie-injectie geeft. ‘Goed zo Tom!’, denk ik als Wouter en ik hier de tijd nemen om foto’s te maken.

Weer wat drinken en eten. Weer wat uit je nek lullen en ouwehoeren. Zo kost het geen moeite om weer op het zadel te klimmen voor het magistrale uur van de dag. De zinnen worden steeds meer geprikkeld. Ging het eerst nog om wat plukjes sneeuw langs de haarspeldbochten, nu dienen zich links van de weg uitsluitend sneeuwvelden en vergezichten met besneeuwde bergtoppen aan. Rechts van me trekt zich een heuse sneeuwwand op.

‘Nu begrijp ik dat veel passen enkele weken geleden nog dicht waren’, zeg ik tegen Wouter als ik mijn fiets tegen de rechterkant van de weg zet. Tegen een sneeuwwand! We stoppen om vast te leggen dat de sneeuw hier letterlijk weggeveegd is om de pas vrij te maken voor verkeer. Juist dat maakt de sensatie zo groot om de top te bereiken. Het is de ultieme kick van de dag. Alle genen laven zich aan een overwinningsroes.

Eenmaal aangekomen, dringt de kou snel tot me door. Daarom hul ik me weer in dezelfde afdalingsuitdossing als de dag ervoor. Terwijl ik me aankleed, kijk ik nietig tegen de bergpuist achter me op. Die is zeker nog eens twee keer zo hoog als de 2312 meter waarop ik nu met mijn fiets sta. Oftewel ruim vier kilometer. Alleen de kruin is niet wit getooid. Samen met Roel en Wim, die al veel langer boven zijn, aanvaard ik de afdaling. Intens genietend van de oase aan wit die nu aan me voorbij vliegt, begint het plotsklaps te regenen. Even later tikt hagel op mijn valhelm.

Ik heb het te kwaad met mijn remmen. Het is zo steil, dat ik voortdurend knijp. Maar de metalen handels die mijn leven moeten redden, beginnen te snijden. Wat te doen? Voortdurend remmen lukt me niet. Is ook niet goed want oververhitte remmen kunnen gaan branden. Of zelfs het metaal van je velg laten scheuren. Pompend remmen is echter geen optie! Dan schiet ik te snel naar beneden. Hoe ik dan ook rem, ik kom niet tot stilstaand. Van lieverlee schuur ik met één fietsschoen over het asfalt. Bij een bocht naar rechts, schiet ik de weg over. Naar een wat vlakker deel achter de weg om op adem te komen. Met de nodige angst in de benen én de handen, volg ik de komende haarspeldbochten.

‘Met Magura-remmen heb je daar geen last van’, zegt Roel als ik godsblij ben om in het dorp La Punt Chameus bij een brug weer vlakke grond onder de voeten te hebben. Hier is de regen weggeëbd. ‘Hoe laat is het?’, vraag ik Wim, die komt aanschuiven. ‘Jemig, dan suis je in nog geen half uurtje naar beneden waar je richting de top urenlang mee bezig bent!’, roep ik uit als ik mijn valhelm afdoe en de handschoenen weer opberg in mijn voortas. ‘Dat afdalen is echt niets voor mij! Zag je trouwens die racefietsers die omhoog klommen? Je moet er toch niet aan denken! Zo steil was het. Om nog maar te zwijgen over fietsen met bepakking. Onze beklimming naar de top was toch niet zo steil?’ Wim kijkt me wat meewarig aan en gunt me een glimlach. ‘Was dat net zo steil?’ Wim knikt. Ik neem een petje voor mij en de hele groep af…

9 juni de Bernina-pas

Gisteravond was het herfst in het Zwitserse plaatsje Madulain. De ochtend kunnen we wonder boven wonder droog inpakken. Achteraf blijkt het vandaag in twee opzichten een bijzondere dag te zijn. Ten eerste omdat er voor het eerst twee toppen op het programma staan. Ten tweede omdat we vandaag de Italiaanse grens zullen oversteken. Nog niet wetende dat dat op een gedenkwaardige manier zal gebeuren, trek ik er zowaar samen met de groep op uit. Want de eerste kilometers zijn vlak. En lopen langs een riviertje. Maar het dal is wel omgeven door bergen.

‘Linksachter de bossen zal het klimwerk weer beginnen’, verklapt Leon me. Dat duurt nog meer dan een uur omdat de helft van de groep voor een alternatieve route kiest. Een drukke weg wordt vermeden door langs een glooiend ruiterpad, dat langs het smeltwater kronkelt van de te beklimmen top Bernina, te fietsen. Het zandpad, omzoomd door naaldbomen die hun onmiskenbare geur uitwasemen, eindigt bij een klein treinstation.

Rechts daarvan ligt een immense gletsjertong. Die is nu erg goed te zien omdat de zon doorbreekt. Vol ontzag kijk ik ernaar terwijl ik aan een boterham peuzel. Het megapak ijs lijkt op een lavastroom van witgrijze stroop. De aanblik nodigt me extra uit om strijd aan te gaan met de zwaartekracht richting de top van 2083 meter. Niet om er aan te komen, wel om me andermaal te verrassen en volzuigen met wat moeder natuur nog meer te bieden heeft. In een vaste cadans ervaar ik het eeuwige ritme. De benen tollen rond zonder ook maar ooit een spoor van vermoeidheid te zullen voelen. En klaterende beek maakt de benen en het vastbijten in de cadans nog sterker. Zonder het te weten, loop ik in op Gjalt in en ben ik ver weg gereden van anderen. Bergfietsen begint verslavend te raken.

In vaste tred kom ik dichterbij nieuwe wonderen der natuur. Als de temperatuur voelbaar daalt, krijgt kaal gebergte stilaan weer een wit kapsel. De sneeuwkappen werken zuigend. En trekken me haast naar boven. Zeker als ze schril beginnen af te steken tegen een limoengroen bergmeer. Ik stop meerdere malen om dit fantastische natuurfenomeen vast te leggen. Vermoeidheid ken ik nog steeds niet. Wel de gulzigheid om me nog meer vol te laten gieten met verwondering en bewondering. Het verkwikt het gemoed en er gaat een verschonende werking vanuit.

De Bernina is niet zo sensationeel als de Albula van gisteren. Zo is hier geen sneeuw weggeveegd. Maar de Bernina heeft weer wat anders in petto. Een weersomslag. Tijdens de afdaling begint het te regenen. De trip richting de Italiaanse grens is nat. Erg nat. Bovendien pakt de pauze én de afdaling van de Bernina verkeerd uit voor mijn benen. Als het na de afdaling fors klimmen wordt, kom ik niet meer in mijn ritme. Van het landschap neem ik nauwelijks meer wat op. Ik zie nauwelijks iets meer door mijn bril. In mijn regenoutfit stoom ik het uit. Het is niet meer leuk. Het is afzien. Het is geen genieten. Ik zit dicht. Potdicht.

Ik puf en zet me over alle weerstanden heen. Door de regen heen zie ik wel dat rotswanden weer plaats maken voor sneeuwwanden. Ik gooi mijn fiets daar bijna tegenaan. Om zo even op adem te komen. Het is geen stoppen uit plezier. Leeg kijk ik naar boven. Waar haarspeldbochten zich een weg naar boven banen. Karlijne verdwijnt daar uit mijn gezichtsveld. Voor het nageslacht neem ik wat foto’s, onder andere van Wouter en Blanche die het ook even helemaal hebben gehad.

Met een tweede adem weet ik mijn fiets weer in beweging te krijgen. Over asfalt waar het regenwater van af gutst. Als ik de steile haarspeldbocht toch trotseer waar Karlijne net reed, is het voor het eerst rechts en links van sneeuw. Het is een hallucinerend beeld om damp te zien afslaan van het asfalt. Het is net alsof er rookwolken omhoog trekken. ‘Nu stop ik niet meer totdat ik boven ben!’, beloof ik mezelf als ik in de verte, en door mijn beslagen bril heen, iets ontwaar van een douanehalte. Ik verbijt me.

De overwinning is des te groter als ik inderdaad de Italiaanse grens passeer bij de pas van Livigno op 2315 meter. Een paal met dat bord erop staat voor de helft in een hoop sneeuw. ‘Dit vergeet ik nooit meer’, maalt het in mijn hoofd als ik oog in oog sta met een douanier. Hij kijkt me meewarig aan vanuit zijn kantoor, die midden op de weg is neergezet om het omhoogkomende verkeer uit zowel Italië als Zwitserland in de smiezen te houden. Ik zet mijn fiets gelijk achter een klein houten schuur rechts van de weg. Om me te beschermen tegen regen en wind. Hier staat Karlijne ook.

‘Blijf jij bij die fietsen?’, vraagt ze me. Dan daalt ze lopend de dampende diepte in. Om zo haar vrouwelijke maatjes Blanche, Marianne en Saskia op te monteren voor de laatste meters. Knauwend op een Snicker, zie ik de vrouwengroep inderdaad even later uit het niets verschijnen. Met Blanche voorop, die met haar camera een film maakt van de topprestatie. Eenmaal allemaal boven, vieren Blanche en Marianne de beklimming door elkaar innig te omarmen.

Tijd is er om lang stil te staan bij het wapenfeit. Dan word je te koud. Dus stort ik, in het kielzog van Wouter en de vrouwen, Italië in. De eerste aanblik van bewoning vòòr Livigno, na een zinderende afdaling, maakt al duidelijk dat Italië niet te vergelijken is met Zwitserland. In het laatste land is alles geregeld. In WC’s word je gewezen op wat je wel en niet mag doen. Afvalbakken staan er in tien rijen dik. Voor elke afvalsoort één. De overregulering is nog erger dan in Nederland. Vandaar dat Italië een verademing is. De sfeer is, in tegenstelling tot het zakelijke Zwitserland, heel gemoedelijk. De houten huisjes, de één beduidend beter onderhouden dan de ander, zitten niet meer in strakke en gedegen keurslijf van Zwitserse netheid. ‘Het gaat erom dat je leeft’, willen ze haast zeggen.

Als een streep ga ik aan de eerste drankzaak voorbij. Dit stukje Italië is niemandsland. Je kunt hier belastingvrij inkopen doen. Een goede fles whisky, volstrekt onbetaalbaar in het land van het witte kruis, kost je hier niet meer dan tien euro! Levenswater, vanaf zeventig procent alcohol, tik je hier voor een appel en een ei op de kop. Dat alles is nog niet bekend als ook ik als allerlaatste de camping oprijdt. Niets meer dan een lap grasland, grenzend aan bos dat overgaat in gebergte. Ver achter ons liggen de witte toppen waar we net nog tegen omhoog stoempten. Ik verbaas me er andermaal over dat je nog geen kwartier later hier op de camping staat. Het is overigens overal bergen. Waar je ook kijkt.

Het is snel de tent opzetten. Even is het droog, maar donkere luchten dienen zich aan. Dan breekt de hemel open. Gelukkig kent de camping, die slechts één douche kent, een kookruimte. Daar zoekt menigeen zijn toevlucht. Tom en Leon hebben een eigen plekje gevonden in een prieeltje. Maar iedereen vergaapt zich aan een dubbele regenboog die zich rond etenstijd tegen de bergen aftekent. Gelukkig hebben we ’s avonds onderdak in het aanpalende café van de camping. Om warm en droog getuige te zijn van de EK-wedstrijd Nederland-Italië. Tot grote rampspoed van de campingbaas, die alleen voor ons kroegbaas was, werd zijn land weggespeeld met 3-1. Hij maakte met zijn hand een beweging dat de keel was doorgesneden toen ik hem na het derde Nederlandse doelpunt aankeek.

10 juni van Livigno naar Bormio

‘Zullen we maar niet te vaak 3-1 gaan roepen?’, glundert Wouter als het vertrek zich aandient. De sfeer is uitgelaten, niet alleen vanwege het on-Nederlandse goede voetbal van de avond ervoor. De zon is teruggekomen en de geur van zonnebrandcrème vergezelt de dag. Het is de vierde dag in de bergen. En het wordt een topdag. Zonder het gestoemp van gistermiddag waaraan ik me bezondigde. Door met Blanche, Marianne en Karlijne mee te fietsen, vind ik weer mijn setting voor zorgeloos en ontspannen fietsen. Alhoewel het toch echt klimmen is. Meter voor meter.

Kennelijk voelen we met z’n vieren precies aan wanneer het even handig is om te stoppen. Bijvoorbeeld al een half uur nadat Livigno verlaten is en je langs een rotswand rechts en boomtoppen links richting de eerstvolgende bergtop begeeft. Nagenoeg moeiteloos komen we allen bij een dorp aan. Het blijkt om de eerste top van de dag te gaan, de Eira van 2208 meter. We nestelen ons bij een cafeetje en genieten van de Italiaanse koffie. Nippend aan mijn capuccino, neem ik het vergezicht in me op. Als een onbeduidende veter, ligt de weg tegen een bergketen die ons in het vooruitschiet wordt gesteld. Dat schrikt me niet meer af.

De beklimming van de volgende puist, de Foscagno van 2291 meter, verloopt meer dan voortreffelijk. Want het lukt me elke trap alleen een trap te laten zijn. Zonder te denken aan wat achter me ligt. Zonder te denken aan hoeveel meters er nog geklommen moeten worden. Weg met dwangmatige denken. Kennelijk straalt dat door in mijn hele lichaam. Want mijn benen paraderen zonder spieren te voelen. Zo verlaat ik de boomgrens, de vrouwen ver achterlatend. De laatste haarspeldbocht, toch goed voor meer dan stijging van elf procent, doorsta ik met twee vingers in de neus. Vlak voor de top zie ik Wouter op een rotsblok liggen. Hij maakt van iedereen een foto, maar vertrekt daarna gelijk.

Bij de top doe ik me, samen met mijn metgezelinnen, tegoed aan een welverdiende boterham. De rechter voorfietstas haal ik van de fiets af om een salamiworst en bruinbrood tevoorschijn te toveren. Achter een rotsblok verschansen we ons tegen koude luchtflarden. Tussen het puin weten wildemanskruid en blauwe gentiaantjes het hoofd boven water te houden. Het leven is goed. Ik voel hoe mijn lichaam het voedsel ook helemaal verbruikt dat ik tot me neem. ‘Hebben jullie dat nu ook dat je op dit soort dagen denkt dat je op je werk nauwelijks zou moeten eten tussen de middag?’, breng ik in. ‘En dat er wel heel veel in de schappen staat dat niets met voedzaam eten te maken heeft?’

Aandacht krijgt mijn vraag niet. Bergmarmotten stelen de show. Ik logenstraf mijn eigen uitspraken als we uiteindelijk aankomen op de camping bij eindbestemming Bormio. Als daar de zon doorbreekt en bekend is dat er morgen een rustdag op het programma staat. Dan komt er wijn op tafel! Maar die rustdag blijkt helemaal niet vast te staan. De helft van de groep besluit namelijk de volgende dag de topetappe richting de Stelvio, het ultieme doel en de hoogste berg van deze tocht, al te gaan bedwingen. ‘De directe aanleiding is het weer’, legt Jim aan me uit als hij iedereen de mogelijkheid wil geven om af te wijken van de geplande route. ‘De verwachting is dat het morgen beter zal zijn dan de dag erop.

‘Wat doe jij?’, zeg ik tegen hem als ik mijn ogen samenknijp vanwege de felle zon. ‘Ik blijf, evenals Reinder, Gregor, Rutger, Marianne, Blanche en Karlijne. Wouter twijfelt nog.’ Ik denk even na en laat tot me doordringen hoe we tot dusverre geluk hebben gehad met het weer. ‘Ik vertrouw erop, evenals de vorige dagen, dat de weergoden ons goed gezind zijn’, geef ik te kennen. ‘Bovendien heb ik me mentaal ingesteld op een rustdag.’ Met donkere luchten vertrekken negen van de achttien man. Via een SMS-bericht horen we dat iedereen de Stelvio tegen half twee heeft gehaald. Rond die tijd begint het in Bormio te regenen. Eerst licht, dan komt het met bakken uit de hemel.

Ik merk dat de vertwijfeling bij me toeslaat. Had ik toch ook niet mee moeten gaan? Zeker als ’s avonds een EK-wedstrijd te zien is. Dat heeft meer weg van waterballet dan van voetbal. Ik moet er niet aan denken om in de stromende regen, en dus op glad wegdek, de tocht der tochten te maken. Maar het pleit is beslecht. Met een bijzondere siddering leg ik me te ruste. Alle haarvaten beseffen wat voor een bijzondere dag het morgen zal zijn. ‘Ik vergeet te genieten’, spreek ik mezelf toe. Dan val ik in slaap. In een lichte slaap.

12 juni de Stelvio-pas

Alsof de hand van God er mee speelt, stopt het te regenen op het geplande waakmoment: half zeven. Want we wilden allen uiterlijk om acht uur vertrekken. Want de ervaring leert dat het vooral ’s middags begint te regenen. De adrenaline stroomt bij mij al vanaf zes uur door de aderen. De topetappe zindert. Klokslag acht uur draaien de benen weer en koersen richting Bormio. Vanaf daar start de klim richting de Stelvio, de eindbestemming die op grote blauwe borden is aangegeven. Dus is het hier even druk met autoverkeer.

Het team van de dag bestaat uit Rutger, Wouter, Marianne, Blanche, Karlijne en mezelf. Samen met Wouter vorm ik de kopgroep. En alle genen zijn zich bewust van deze bijzondere dag. Het is alsof ik weet dat ik vandaag bij de Arc du Triomphe aankom in Parijs na de Tour de France. Extra krachten komen vrij. Die zijn hard nodig. Want op de asgrauwe dag, waarbij het lijkt of het elk moment kan gaan regenen, schommelen de stijgingen tussen de zes en veertien procent. Kruipend langs de rotswand, die voortdurend rechts van me blijft liggen, moet ik ineens denken aan de eerste dag. Ook toen was de buitenlucht kouder dan mijn adem. Met tien graden gebeurt nu weer precies hetzelfde. Ik span mijn armspieren om via mijn vlinderstuur één gespierde lijn te trekken. Vanaf de zolen van mijn fietsschoenen via mijn rug tot aan mijn vingertoppen.

Met het laagste verzet lukt het me ternauwernood om rond te blijven draaien. Eén moment opgeven betekent acuut stilstaan en acuut terugzakken. Ik voel hoe de spieren van mijn scheenbeen hun inspanning in een vast ritme overdragen aan de bovenbenen. Nippen aan een bidon is een welkome afwisseling. Net als een verloren bestelbusje uit Nederland dat ineens langs de kant van de weg staat. Op een punt dat boven me een onvoorstelbare serie haarspeldbochten te wachten staan. Terwijl elke trap intens wordt beleefd, stapt een vrouw uit het busje. ‘Wat nu dan?’, denk ik. Ze steekt de weg over en wacht me op met een fototoestel.

‘Dit is geloof ik pas het echte werk’, hoor ik ineens naast me. Het is een Nederlandse racefietser die de duim opsteekt. ‘Klasse hoor!’ Hij is het die vereeuwigd wordt, evenals zes andere ploegmaten die dus kennelijk over een volgauto beschikken. De opsteker kan ik goed gebruiken. ‘Veertien procent’, staat er namelijk net op het wegdek geschilderd. Dat is vlak voordat de rondtollende haarspeldbochten beginnen. Een rukje teveel aan je fiets en je denkt dat je achterover valt.

Uitgerekend daar is net een cafeetje geopend aan de linkerkant van de weg. Er vlak naast stort een waterval naar beneden. De fiets aan de kant zettend, wordt het kronkelende traject zichtbaar waarvoor zoveel energie is geleverd. Die aanblik haalt het niet als na de koffie de haarspeldbochten gepakt worden. Die zijn in twee opzichten een verademing. Want in de bocht kun je even wat minder kracht zetten door links van de weg te rijden. En over het deel van tegenliggend verkeer te rijden. Daar is het even wat vlakker. Eenmaal wat omhoog gekropen, is het uitzicht magistraal van de spaghetti aan bochten beneden die je hebt weten te overwinnen. Het geeft een extra impuls om naar de top door te blijven trappen, terwijl ik de rest van de groep als stipjes omhoog zie komen.

De top blijkt geen top. Het einde van de haarspeldbocht wordt weliswaar gemarkeerd door een huisje met een zendmast, maar fietsend op meer dan twee kilometer ligt achter deze rug een weg die blijft stijgen. Alleen de natuur is acuut anders. De temperatuur daalt er met vele graden. Her en der ligt sneeuw. Links van de weg in de vorm van een gletsjer. Rechts van me kabbelt water onder een sneeuwtong door. Het begint guur te worden. Regen doet het nog niet, maar iets in het midden van lichte sneeuw of superkleine hagelsteentjes daalt op je neer. Een paar honderd meter verder blijft links van de weg de bergkam liggen, maar rechts verandert de rotswand in graslandschap. Verlaten boerderijen zorgen voor een mistroostige aanblik in een toch al mistroostige setting. Het zien van een bergmarmot doorbreekt een monotoon moment.

‘Is dat de Stelvio?’, vraag ik aan Wouter als hij even stilhoudt bij een verlaten boerderij aan de kant van de weg om op de anderen te wachten. Hier staat ook een paneel om voorbijgangers te wijzen op een oorlog die hier begin 1900 heeft gewoed. Foto’s maken je er attent dat gewonde soldaten op een brancard door de sneeuw gedragen worden. ‘Is dat daar onze top?’, herhaal ik als ik wijs naar een gebouw wat in de verte tegen een bergwand geplakt lijkt te zijn. Wouter heeft nog niet geantwoord omdat hij een Mars aan het eten is. ‘Nee, dat is de Umbrailpas’, legt hij uit als het stuk chocola in zijn maag zit. ‘Oftewel de pas op de grens van Italië en Zwitserland. Vanaf die pas begint de beklimming van de Stelvio.’

Het wordt me even te moede. Heb ik dan toch een eindpunt nodig om in het vizier te houden? Nee. Dat is geen genieten. Dus geef ik me gelijk over aan de stand van zaken. Uit mijn fietstas pak ik wat Sultana’s en een Snicker. Zo word ik weer wat warmer. Want de kou dringt zich op. Maar ik wil gewoon met een korte broek en T-shirt blijven fietsen. Anders krijg ik het te warm. Maar zo dampt mijn rug wel gelijk. ‘Ik rij alvast naar de pas’, zegt Wouter. ‘Prima’, zeg ik. ‘Dan eet ik nog wat.’ Achterom kijkend, komt Karlijne als eerste in beeld, gevolgd door Rutger als een grote blauwe stip. Blanche en Marianne zijn kleine puntjes. En Jim? Die had ons, evenals Gregor en Reinder, vanaf meet af aan al lang en breed gedag gezegd.

Ik laad me op voor nieuwe haarspeldbochten, ditmaal weer omgeven met die sneeuwvelden. Voor het eerst voel ik vermoeidheid. Niet zo gek. Want in totaal zullen we vandaag 1.600 meters klimmen. ‘Een fors deel daarvan moet ik al achter de kiezen hebben’, zo monter ik me op. De echte opmontering dient zich snel aan: de Stelvio! Als ik bijna bij de pas ben, zie ik namelijk rechtsachter wat witte toppen met bebouwing waar het vandaag allemaal om te doen. Daarvoor ligt een grote witte vlakte. En het is onbekend hoe en waar er überhaupt een weg is naar de 2770 meter.

Vlak voor de allerlaatste meters, zo’n vierhonderd in getal, worden bij de Umbrailpas de magen nog eens gevuld door wat brood te happen. ‘Ik zie jullie later wel’, zegt Rutger. ‘Die top hoeft van mij niet meer. Ik zit liever in een restaurant, hier vlakbij de pas.’ Wouter is met stomheid geslagen. ‘Wie doet dat nou? Dit is toch hetzelfde als de Noordzee overzwemmen maar vlak voor de kant een boot pakken.’ Ik lach hem wat toe, als ik op een trapje ga zitten van het douanekantoor om wat minder snel koud te worden. Hier staat wat minder wind. Ik heb al lang een fleecejack, windjack en een Gore-Tex-broek aan.

‘Zijn we er allemaal klaar voor?’, stel ik na tien minuten voor. Wouter, Marianne, Blanche en Karlijne knikken. Uitgerekend op het moment dat we ons opmaken voor de topbeklimming, breekt de hemel open. De donkere lucht verdwijnt als sneeuw voor de zon. En de zon belicht de sneeuwvlakte. En ons. In allerijl wordt de extra warme kleding uitgedaan. De laatste etappe naar het Walhalla is onbeschrijfelijk mooi en inspirerend. Het glinsterende schouwspel vergt wel veel van de allerlaatste krachten. Ik hap naar adem, veeg keer op keer het zweet van me hoofd, vul me voortdurend met water en fiets van sneeuwstok naar sneeuwstok. Stokken die om de drie meter langs de weg, het enige wat hier niet wit is, in de sneeuwhopen geprikt zijn. Hopen die ontstaan zijn omdat de weg sneeuwvrij gemaakt is. Vier keer moet ik stoppen. De accu is gewoon helemaal leeg. Ik loop zelfs een stukje met de fiets om niet voortdurend dezelfde spieren te pijnigen. Ik leeg mijn bidon wat boven mijn hoofd om bij de les te blijven.

Wouter staat al lang en breed te zwaaien als ik de allerlaatste meters maak richting het bord ‘Passio de Stelvio, 2770 meter’. Hier plof ik moe maar meer dan voldaan neer. Karlijne, Blanche en Marianne volgen later. Zij zijn er getuige van hoe het bord in een vloek en een zucht wordt omringd door zo’n twintig motorrijders uit Duitsland. De helmen gaan af, men valt elkaar in de armen en er wordt een hosannastemming gedeeld. Snel komen de mobieltjes tevoorschijn om naar het vaderland te bellen. ‘Wir haben es geschaft!’, klinkt het her en der. Wouter en ik kijken elkaar sprakeloos aan. ‘Die geven alleen een zwengel aan het gaspedaal!’, roept hij uit. Tien minuten later grijpt de kopman in. Die richt zijn aandacht op ons en zegt dat wij de echte helden zijn. Anderen richten zich nu ook tot onze groep en er gaan wat duimen omhoog. De kopman maant al zijn collega’s om bij dat bord weg te gaan. Want hij biedt namelijk aan om van ons als fietsers een foto te maken…

‘Toch niet te geloven dat we hier in de stralende zon staan terwijl het tot nu toe grijs en grauw was?’, laat ik vallen als ik samen met Wouter, Karlijne, Blanche en Marianne middenin in de kermis rond de top sta. Het wemelt van de mensen. En van kioskjes die zich allemaal proberen te overtreffen met kleinoden die eraan moet herinneren dat je hier op de Stelvio staat. Een moment van verrukking maakt zich van mij meester. Aan elke onzekerheid is een einde gekomen. Ik sta hier. Missie volbracht. En dat voor iemand die geen klimmer is. En dat voor iemand die nog nooit in bergen heeft gefietst. Ik kijk naar mijn stalen ros. ‘Goed gedaan joch’, en geef een klopje op het stuur van mijn Koga Myata van tien jaar oud.

Een half uur lang vertoeven we op de Stelvio alsof het hartje zomer is. Samen met Karlijne loop ik naar de andere kant van de pas. Oftewel naar de afdaling. ‘Dat zijn die achtenveertig bochten van de foto van de Stelvio die we per mail kregen!’, roep ik uit als ik angstvallig over een stenen rand naar beneden kijk. Het is weerzinwekkend steil en diep. ‘Ik zou hier voor geen goud naar beneden durven’, voeg ik eraan toe. Karlijne wijst me op een Tibetaans gebouw dat rechtsboven tegen een nog hogere bergwand geplaatst is. Je kunt er alleen maar met een gondeltje naar toe. Het blijkt om een restaurant te gaan. Hier staat ook een monument voor Fausto Coppi, één van de grootste Italiaanse wielerlegendes. Overigens kom je hier op de top alle nationaliteiten tegen. Niet alleen per fiets, motor of auto. Maar ook met skistokken en skischoenen aan. Want hier ligt een piste.

‘Ja, we staan erop!’, gilt Blanche in de verte. Karlijne en ik hebben geen idee waar ze het over heeft. Het draait om een webcam die hier geplaatst is. Bellend met haar man Douwe, die in Nederland zit, blijkt de webcam ons net in beeld te zwaaien. Zwaaien dus! Daarbij valt mijn oog op een Nederlands vlaggetje. Die staat in de sneeuw geprikt en er staat ‘Wereldfietsers’ op. Afkomstig van Reinder. Hij had dat vlaggetje al dagen bij zich. Achteraf horen we dat Reinder, samen met Gregor en Jim, hier wel de afdaling richting heeft genomen. Dat horen we pas als we, aangekleed en wel, van de Italiaanse top weer Zwitserland induiken. En van de kale sneeuwvlakte in sneltreinvaart afzakken naar bosgebied en Milka-achtige weiden met kleurrijke bloemen en grazende koeien. Koeien die hier weer bellen dragen.

Iedereen staat al lang en breed op de camping als Karlijne, Blanche, Marianne, Wouter, Rutger en ik tegen vijf uur het grasterrein van de camping oprijden. Menigeen verwelkomt ons met applaus. Hier waait geen zuchtje wind. Het is met ruim dertig graden vredig en zomers weer. Niets doet denken aan het harde en harse klimaat waar we nog geen half uur geleden waren. Het blijft een mysterie hoe dat verschil tussen dag en nacht met elkaar te rijmen is. Het is anders dan anders als ik de fietshelm af doe, bepakking van mijn fiets haal en de tent alvast uitrol.

‘Hoe was het?’, vraagt Leon belangstellend.

‘Ik ben beretrots op mezelf en vindt dat iedereen hier een megaprestatie heeft neergezet’, zeg ik vanuit het diepst van mijn hart. ‘Op dit moment heb ik het idee alle bergen aan te kunnen, zowel letterlijk als mentaal.’

‘Je kunt je inderdaad bij een select gezelschap voegen’, oppert Leon terwijl hij zijn bril even recht zet om een vervolg te geven aan zijn verhaal.

‘Select gezelschap?’, reageer ik ongeduldig en nieuwsgierig als ik ben.

‘Zeker. Weet je, racefietsers mogen elkaar maar wat graag vertellen welke toppen ze hebben beklommen’, legt Leon uit terwijl hij zijn handen in de zij zet om het verhaal nog wat meer kracht bij te zetten. ‘Je kunt zo gek nog geen top of col noemen, maar iedereen valt stil als je het over de Stelvio hebt. Dan heb je het over racefietsers. Niet over fietsen met bagage, zoals wij hebben gedaan.’

Terwijl ik met de tentstokken in de hand sta, blijf ik Leon even aandachtig aankijken.

‘Dit is mijn eerste fietsvakantie in de bergen… Maar die vuurdoop begint dus gelijk met een kraker.’

‘Dat kun je wel zeggen!’

Ik snuif de zuiverende Zwitserse lucht nog eens goed in, kijk naar mijn fiets, kijk naar mijn benen en haal nog eens diep adem. Ik ben des tevredener over mezelf dat ik deze dag hoofdzakelijk op een lichtvoetige manier wist door te brengen. Als ook Karlijne haar tent heeft opgezet, ga ik met haar als kookmaatje naar het dorpje Santa Maria om boodschappen te doen. Samen delen we namelijk de kookspullen om gewicht te besparen. Terwijl we allebei een tweepersoonstent meezeulen.

Afgedaald in Santa Maria, is het gelijk weer de Zwitserse degelijkheid en de Zwitserse geordendheid die de klok slaat. In het oog springend zijn de beschilderingen van huizen in de stijl van Jugendstil. Eenmaal in de winkel, zakt de energie weg. Puf heb ik ineens niet meer, zelfs niet om iets te bedenken voor de maaltijd. Met loden benen moet er weer terug omhoog geklommen worden naar de camping. Het is niet meer dan een paar kilometer. Maar de heilige concentratie van de dag ben ik kwijt.

Het bier smaakt er bovenop de laatste ‘top’, de camping, er daarom des te beter op. Nog steeds schijnt de zon. En de koninginnerit wordt ’s avonds nog eens afgesloten met een heus kampvuur. Het is de ultieme afsluiting van een ultieme dag.

‘Volgens mij heb je het goed naar je zin’, zegt Roel tegen me als ik tegen half tien toch maar besluit mijn tanden te gaan poetsen.

‘Je hebt gelijk. Het is een woord een verrukking. Nooit gedacht dat ik fietsen in de bergen zo leuk zou vinden. Maar hoe weet je dat?’

‘Dat straal je uit.’

Met de Stelvio op zak lijkt het alsof er een last van mijn schouders valt als ik op mijn matje ga liggen. Ik wens me een welverdiende rust dag toe. Want hoe je het went of keert, morgen liggen er wel weer 1.100 klimmeters op me te wachten. Hoe anders pakt het uit. Mijn hele lichaam wil slapen, met uitzondering van mijn benen. Die zijn nog steeds hyper wakker. ‘Het lijken wel jubelbenen!’, verzucht ik als ik uur na uur zie wegtikken. Tegelijkertijd hoor ik de regen tikken. De hemel is opengebarsten.

13 juni de Ofenpas

‘Is het nog wel een speling van het lot dat het uitgerekend weer droog wordt als we gaan ontbijten?’, zeg ik met een slaperig gezicht en een sloom gestel tegen Wim. Evenals wat anderen heeft hij zich verschanst onder een partytent. Want de regen is weliswaar net opgehouden, maar nat is het nog wel. Vooral in het gras waar de tenten staan.

‘Jemig, zie je dat de bergtoppen daarginds nu helemaal wit zijn geworden?’, zo stel ik de volgende vraag.

‘Niet zo gek Tom. Op die hoogte wordt regen omgezet in sneeuw en ijs.’

Ik trek mijn wenkbrauwen wat omhoog. ‘Als dat zo is, dan is er dus ook sneeuw gevallen op de Stelvio. Zou je daar nu dan nog wel naar boven en naar benen kunnen rijden?’

Wim smeert onaangedaan en even rustig als voorheen zijn brood met een groot zakmes. En neemt ook rustig de tijd om zijn ritueel af te ronden om vervolgens zijn hoofd om te draaien.

‘Hoe het ook zij: moeilijker moet het beslist zijn geworden. Niet zozeer om als auto te rijden. Want dan kun je altijd nog sneeuwkettingen gebruiken. Met de fiets is dat natuurlijk een ander verhaal.’

De klim naar de Ofen, een top van 2149 meter, word een crime voor me. De benen zitten er helemaal doorheen. Echt iedere meter is er een teveel. Onze groep mist, in tegenstelling tot de groep die een dag eerder de Stelvio beklom, een rustdag om te bekomen van het klimwerk. Dus zijn ook Karlijne, Blanche, Marianne, Rutger niet in topvorm. Zo strijken we bij het eerste beste cafeetje neer. Daar kijk ik nog eens achterom. Richting de Stelvio. Alle bergtoppen zijn daar wit. Hoe zou het er nu uitzien?

Met hangen en wurgen wordt een inmiddels bekend stramien afgerond: dorp vaarwel zeggen, door de boomgrens heen fietsen, gedag zeggen tegen de bomen, welkom zeggen tegen rotsformaties en uiteindelijk de finish in het vizier hebben. Na wat eten en drinken, gaan de wanten, de muts, de valhelm, het fleecejack, de regenjas en de regenbroek aan. Om omlaag te zoeven. Ditmaal doe ik dat als eerste, terwijl ik tot nu toe altijd de traagste daler was. Want het is niet zo steil. Plus de weg is breed en overzichtelijk. Dus laat ik me vieren. Om pardoes weer bomen om me heen te zien.

Al snel noopt de etappe van 42 kilometer ons om de kleren weer uit te doen. Terwijl de rivier de Spol gewoon links van de weg blijft liggen, begint het klimmen weer. Ditmaal met rechts van de weg het enige Nationale Park waarover Zwitserland beschikt. De poriën gaan open staan vanwege de hitte. Bomen geven de meer dan gewenste schaduw. Dan gaat het weer bergafwaarts. Om dan op zo’n 1.500 meter letterlijk naast de Spol te rijden. Via een glooiend zandpad komen we in de stralende zon aan op de eindbestemming Susch. Door dit gehucht kolkt de Spol verder. En langs dat smeltwater ligt ook de minicamping.

Het eten gaat gepaard met veel grappen en grollen. Maar met het klimaat valt niet te spotten. Tegen zeven uur wordt het al bitter koud. Gelukkig biedt een café uitkomst. Niet alleen om weer warm te worden, maar ook om de wedstrijd Nederland-Frankrijk te zien. De Fransen worden net zo ingepakt als de Italianen!

14 juni de Fluelapas

Net als na de overwinning, luidt ook deze voetbaloverwinning een uitstekende fietsdag in. De koplopers zijn al voor dag en dauw vertrokken. Drie meiden houden het voor gezien en pakken de trein. Zoniet Karlijne. Samen met haar vertrekken we klokslag acht uur op een dag die zich helemaal zal voltrekken in een bewolkt en grauw Zwitserland. Het wordt niet warmer dan tien graden. Maar dat komt vandaag wel goed uit. Net als bij de start in Chur, is het even vlak rijden in Susch en dan stuit je op een muur. Weg dorp, dag bos. De percentages van zeven, acht, negen, tien en elf wisselen elkaar in hoog tempo af. In no time gutst het zweet van mijn hoofd. Maar het lichaam is nu bergrijp. De kuiten zijn ballonnen geworden en bovenbenen dikker dan ooit. Bovendien is niet alleen geven, maar ook ontvangen. Vanwege de vele bochten, word je iedere keer getrakteerd op een ander uitzicht. Eenmaal boven de boomgrens, doemen immense bergtoppen op.

‘Tot straks!’, klinkt het ineens. Het is Jim, die tweemaal zo snel omhoog gaat. Met gepaste drink-, eet- en fotopauzes vervolgens Karlijne en ik een traject dat we niet kennen. Maar dat evenals de vorige dagen wordt afgelegd zonder enig besef van tijd en plaats. Het hoofd is weer leeg. Het is alleen jij en je fiets. Meer is er niet. Ik prijs me gelukkig dat ik geen kilometerteller op de fiets heb zitten. Dat zou teveel afleiden. Want je kunt dan zien hoe hard je rijdt. Daarmee kun je jezelf opfokken.

‘Weergaloos!’, roep ik uit. Niemand kan me horen. Ook Karlijne niet. Die is ver voorop omdat ik regelmatig stop om foto’s te maken. Na de haarspeldenserie word ik namelijk naar het eerste sneeuwplateau getild. Het wordt witter en witter, het wordt mooier en mooier en kouder en kouder. Hier is iedere trap kicken. De omgeving doet me denken aan IJsland. Niet alleen vanwege de sneeuw, maar vooral vanwege de ruigheid en verlatenheid. Hier voel ik me thuis. Intussen moet het kwik tot het nulpunt zijn gedaald. Want ik hoest weer mist uit. Voor het eerst heb ik koude voeten. Maar ik pieker er niet over om meer aan te doen dan mijn fietsbroek, een T-shirt plus een wielershirt. De aankomst op de Fleulapas op 2383 meter voelt heroïscher aan dan de Stelvio. Juist vanwege die in wit gedompelde ruigheid en kaalheid.

Het is uren geleden dat ik een gebouw zag. Hier op de top kun je eten en drinken. Maar nu vooral warm worden! Met een bijna paars gezicht kom ik binnen. Hier kom ik Karlijne, Jim en Saskia tegen. De rest heeft het tussenstation al gelaten voor wat het is. Ik doe mijn schoenen gelijk uit om eerder warm te worden. Verder gaat een lange broek en een fleecejack aan. De verwarming mag dan wel aanstaan: nu móet ik warm worden. Dus bestel ik ook gelijk een grote mok goulashsoep.

‘Wat is dit een supergave tocht!’, zeg ik tegen Jim. ‘Dit had ik echt voor geen goud willen missen!’ Jim kijkt me glunderend aan. Maar hij doet al zijn muts op. Samen met Saskia gaat hij er vandoor. Dus is het dat ik met Karlijne met pijn in het hart afscheid neem van de pas der passen. Verkleed als mummies dalen we af, wetende dat het de laatste dag is. Wetende dat het nu alleen maar afdalen is. Zo glijden we Davos in, en zien het kuuroord voor astmatische patiënten. Zo glijden we stroomafwaarts langs het beekje Landquart om in de gelijknamige stad Landquart aan te komen. Bergstompen zien we nog wel, maar de beproeving van bergfietsen is weg. Je ziet niet meer tegen de grenzen van je lichaam aan te boksen. Stilaan dringt het besef door dat de reis ten einde zal zijn.

Dus word ik ook wat mistroostig als we uiteindelijk in de trein terug naar huis zitten. Hoe heerlijk was het om elke dag in de buitenlucht te zijn, hoe heerlijk was het om elke dag een fysieke prestatie van heb ik jou daar neer te zetten, hoe voedend was het natuurschoon om je heen, hoe gezellig was het met deze groep, hoe verrassend was het dat ik zoveel gelachen heb en kennelijk ook ineens zelf anderen tot lachen wist te brengen, hoe heerlijk was het om een week lang een leeg, opgeruimd en gezuiverd hoofd op je romp te hebben. Een hoofd en een gestel die tijdloos leven. Alsof er geen verschil is tussen verleden, heden en toekomst.

‘Dat wordt weer even wennen’, zeg ik dan ook tegen Jim. ‘Vooral die eerste werkdag op kantoor. Wat zal ik die buitenlucht missen. Het was echt fantastisch.’ Andere overpeinzingen komen er niet uit.

‘Mooi. Weet je Tom, je hebt de vuurdoop doorstaan met je eerste fietsvakantie in de bergen. Eigenlijk ligt er niets meer voor je in het verschiet. Hoger kun je namelijk niet meer komen in Europa.’

‘Tsja, dat is ook toch ook wat. Dat wist ik van tevoren helemaal niet’, mompel ik. ‘Maar het werkt wel verslavend. Hoe breng je nu over wat er met je gebeurt tijdens zo’n bergtrip?’

‘Jij bent schrijver. Probeer jij maar eens de betovering onder woorden te brengen.’

GPS-Tracks

Trackpunkte
  • GPX / Garmin Map Source (gpx) download
  • TCX / Garmin Training Center® (tcx) download
  • CRS / Garmin Training Center® (crs) download
  • Google Earth (kml) download
  • G7ToWin (g7t) download
  • TTQV (trk) download
  • Overlay (ovl) download
  • Fugawi (txt) download
  • Kompass (DAV) Track (tk) download
  • Tourenblatt (pdf) download
  • Originaldatei des Autors (gpx) download

Mehr zum Tourautor

jimvdberg
Mitglied seit 2008

Land: Niederlande

56 erstellte Touren
3.1
Private Nachricht senden
Tour teilen
Zu meinen Favoriten hinzufügen
Von meinen Favoriten entfernen
Tags bearbeiten
Meine Bewertung
Bewerten
Tour: Stelvio 2008
Art: Fahrrad Touring
Länge: 379,0 km
Bewertet am:
Dauer:
Tag(e)
Stunde(n)
Minute(n)
Bewertung: Landschaft Spaßfaktor Kondition Technik